Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], Daarom hield de koning een raad, en maakte twee gouden kalveren; en hij zeide tot hen: Het is ulieden [45]te veel om op te gaan naar Jeruzalem; zie [46]uw goden, o Israel, die u uit Egypteland opgebracht hebben. 45. Dat is, het zou u te moeilijk en te kostelijk vallen. Anders, het zij u genoeg, dat gij tot nog toe naar Jeruzalem getrokken zijt, om aldaar uw offeranden te brengen. Het is voortaan niet nodig, vindende de gelegenheid daartoe in uw eigen land. Vergelijk deze manier van spreken met Num.16:2,3. 46. Hij wist wel dat deze gouden kalveren geen goden waren, en dat de Israelieten dat ook wel verstaan zouden; maar hij wilde dat zij den waren God door deze beelden zouden eren en dienen, tegen het uitgedrukte gebod des Heeren; Ex.20:4,5; Deut.4:14,15,16,17, enz. Zie dergelijke misdaad, Ex.32:4.